zaterdag 21 februari 2009

Instructies aan kinderen met ASS II: taalgebruik

Taalgebruik bij het geven van een instructie
  • Geef concreet aan wat een kind moet doen (doe-uitspraken).
  • Vermijd lange en samengestelde zinnen.
  • Vermijd veel bijvoeglijke voornaamwoorden, bijwoorden en tussenvoegsels.
  • Vermijd uitbundige gezichtsexpressies en stemintonaties.
  • Vermijd lange verhalen, waarin hoofd- en bijzaken door elkaar lopen.
  • Vermijd zoveel mogelijk dubbelzinnigheden in het taalgebruik. Kinderen met autisme nemen alles letterlijk (bijvoorbeeld grapjes en spreekwoorden).
  • Vermijd abstracte tijdsbepalingen: 'straks', 'zo meteen', 'even'. Vermijd abstracte graadbepalingen: 'enigszins', 'verhoudingsgewijs', 'niet helemaal'. Kinderen met autisme kunnen zich bij dergelijke begrippen geen enkele voorstelling bij maken.
  • Vermijd vraagzinnen zoals: "Zou je dit wel doen?" Terwijl je bedoelt: "Dat mag je niet doen."
  • Gebruik de positieve spreekvorm. Zeg niet wat het kind niet mag doen, maar geef concreet aan wat wel van hem verwacht wordt.

Bron: Leerlingen met autisme in de klas. Een praktische gids voor leerkrachten en intern begeleiders / M. Baltussen, A. Clijsen en Y. Leenders. M.m.v. M. Hansen en L. de WildeLandelijk Netwerk Autisme (LNA), 2003

Geen opmerkingen:

Een reactie posten